Blauw


Een impulsaankoop. Zo heet het, geloof ik. Op Netflix “Under the Influence” over Keith Richards kijken en de man met zo veel vuur over zijn muzikale helden horen praten dat je meteen bij een populaire webwinkel het dubbelalbum “The Best of Muddy Waters” op vinyl bestelt. Lang verhaal kort. Sinds kort speelt er hele dagen de blues van Muddy Waters en Buddy Guy vanop mijn platenspeler. Muziek geboren uit de spirituals en werkliederen van de slavengemeenschap in het diepe zuiden van de VS, in het midden van de 19de eeuw.

Op datzelfde moment maakt in Europa het naturalisme een einde aan de romantiek. Een tijd van ontnuchtering. De helden van weleer worden vervangen door een nieuw type protagonist: de gehavende, zieke en verslagen mens die zich doorheen een fatalistische wereld worstelt die hem geen happy end meer gunt. Geen romantische vlucht meer. We zijn gedetermineerd en niemand ontloopt nog zijn lot. We lezen hoofdschuddend maar zonder medelijden (spoiler alert!) hoe Emma Bovary een handvol rattenvergif eet om zich te beroven van het lege leven waarin zij zichzelf heeft laten verglijden. Ze heeft het alleen maar aan zichzelf te danken.

Mensen zijn slachtoffer van hun eigen gedragingen.”, wist Rousseau al een eeuw eerder. Maar maak je geen zorgen. Nadat al haar tragische personages gestorven waren, maakte het harde naturalisme plaats voor het escapisme van het fin-de-siècle, voor la belle époque, en uit de treurnis van de blues groeide rock ’n roll en zowat alle vormen van popmuziek die we vandaag kennen. Zij die het noodlot overwinnen, kiezen steeds voor optimisme, voor plezier, voor liefde. Alle cultuurpessimisten ten spijt. “If you haven’t had a bad time in life … just keep living.”, zo weet Jordan Peterson , controversieel academicus, vandaag. We moeten allemaal, naast onze eigen issues, ook ons collectief opgelegd lot ondergaan. De covid-crisis, de polarisering van het socio-politieke tribalisme, de klimaatwijziging, … .

Maar better times are coming. Moet wel. Het is de natuurlijke gang van zaken. Net voor madame Bovary in een laatste pijnlijke stuip zal sterven, hoort ze door het open raam de schorre stem van de blinde straatloper. Hij zingt: “Vaak doet de warmte van een mooie dag de meisjes van liefde dromen.” Zingt het altegader. Op de zonovergoten terrassen van onze bluesy blauwe stad.