Overkophuis Tienen, door de ogen van een jongere/vrijwilliger
Dingen zijn vaak het mooist wanneer ze net beginnen. Eigenlijk nog mooier wanneer ze nog nét niet begonnen zijn. Een eerste oogcontact, de omhoogtrekkende mondhoeken naar een glimlach, hoe de zon elke ochtend zachtjes naar binnen glipt door de vensters en tussen onze gordijnen en dromen kruipt. De geur van groeiend lentegras, de twaalf klokslagen aan het begin van een nacht. Dat de zon zakt en de dag ook, en dat het die paar seconden eigenlijk nog helemaal niets is. En dat je aan alles voelt dat het iets bijzonders is, dat het ‘iets’ zal worden, maar dat er nog niets aan verbonden zit. Nog geen angsten, geen verwachtingspatronen, geen oorzaak-gevolg; alleen die paar onrealistische seconden, die tussen het tikken van de klok vallen en je laten geloven dat het leven zo moeilijk niet is.
Dat OverKop iets bijzonders zou worden, was al duidelijk vanaf het prille begin. De Tiense jeugd werd betrokken bij de uitwerking van het project: jongeren kregen een stem en werden gehoord. Ze drukten hun stempel op het OverKop-project en maakten er een sterk concept van dat werd goedgekeurd en een tijdje later kregen we het verlossende nieuws te horen: “Tienen krijgt een OverKop-huis”.
Enkele maanden later kwamen we samen op de eerste Raad, waar jongeren en niet-jongeren inspraak hebben over de inhoud, organisatie, projecten en activiteiten van OverKop. Die Raad zou vanaf dan elke donderdag plaatsvinden. We zaten in een klein kamertje in een lege loods, gevuld met koude avondlucht, en een geïmproviseerd kampvuur verwarmde ons. We werden warm welkom geheten door een – toen nog – onbekende vrouw. Ze praatte met passie over het OverKop-huis. Haar ogen glinsterden, precies alsof de sterrenhemel zich naar daar had verplaatst. Ik vond het mooi hoe ze bewoog; hoe ze beide handen om haar kop thee klemde alsof ze het ieder moment kon laten vallen, hoe ze haar ellebogen op haar knieën liet rusten, het randje van het porselein tegen haar kin hield en naar één punt in de kamer staarde alsof wij er niet waren. Ze zag het niet, maar ze drukte me toen al dingen in handen die niet tastbaar waren.
Ondertussen staan we al veel verder. OverKop Tienen is al een jaar open en we mogen fier zijn op wat we hebben bereikt. OverKop is een plaats met huiselijke warmte geworden. Ik krijg er steeds het warme gevoel van een zomerdag, ook al is het begin januari met een dun laagje sneeuw en een scherpe wind die zalvend over onze wangen waait. Het is een thuis waar men zich kan uitleven of net heel even kan terugtrekken op momenten wanneer het goed gaat, maar ook wanneer het moeilijk loopt en men nood heeft aan een steunpilaar.
De wereld is te groot om in je eentje te verkennen.
Ze zeggen altijd dat je je ogen moet openen om al het moois in de wereld te zien, maar ik denk dat net zoals liefde blind kan maken, verdriet dat ook kan. In de ogen van de hulpverleners heb ik opnieuw ladders gevonden om over mijn eigen muren heen te klimmen. Ik durf mezelf nu te laten zien en na een goed gesprek voelt het alsof mijn hoofd na lange tijd weer goed aansluit op mijn romp. De mensen zijn mooier, de straten schoner, de zon geler en ik ben overduidelijk blijer. Gelukkiger vanbinnen en minder bang om met een glimlach op mijn gezicht naar huis te fietsen. Ik heb er het soort mensen leren kennen waar ik al die tijd al naar op zoek was; in dat opzicht was het helend om kapot te gaan. De wereld is te groot om in je eentje te verkennen. Het is te veel om te zien, te overweldigend en wellicht te confronterend op sommige plekken. De wegen zijn vaak te lang om je aandacht erbij te houden en er zijn vaak te weinig mensen om de weg te vragen. Iedereen haast zich naar zijn eigen bestemming zonder echt te weten wat die is. We zijn allemaal een beetje verdwaald, we zijn allemaal bang, maar we negeren het en gaan. We gaan allemaal. En we moeten het allemaal zelf doen, maar zelf betekent niet alleen.
OverKop is een plaats waar alles bespreekbaar is. In het dagelijkse leven praten we veel, maar we zeggen weinig. Stiltes worden opgevuld met smalltalk om hetgeen wat ons vanbinnen opvreet te ontwijken. In dit huis worden kopzorgen net benoemd en besproken; jongeren worden er aanvaard, door de hulpverleners én door elkaar. Men krijgt er de kans om zichzelf en zijn/haar talenten te ontdekken en te ontplooien.
Wat ikzelf kan ontplooien in OverKop, is mijn rol als hulpverlener. Ik vind het fantastisch wanneer één van de jongeren me spontaan komt vertellen wat er op hun lever ligt. Nog beter wordt het wanneer ik hen na een beladen gesprek toch aan het lachen kan krijgen. Realiseer je hoe geweldig het is om iemands lach te horen. Hoe ze hun hoofd naar achter gooien en lachen. Het is iets natuurlijk en het is geruststellend om te weten dat ze voor die enkele seconden alles los weten te laten, wat hen ook naar beneden haalt. Op zo een moment overvalt het geluk me. Dan is mijn glimlach zo intens dat er spontaan sprankeltjes blijdschap in mijn bloedbaan terechtkomen. Ik vind dat zo immens mooi dat ik het voor altijd in diezelfde schoonheid zou willen blijven herbeleven. Dan lijkt het alsof er iets in mij dat moment vastgrijpt en het als een zaadje spoedgeluk in mijn hoofd plant. En als ik dan halsoverkop terug in het verdriet dreig te tuimelen, pluk ik in mijn hoofd de vruchten van wat ik mij voorgoed wil herinneren. Zo wordt verdriet plots toch nog iets moois. Of zoiets.
Auteur: Lisa Declerck
Foto: unsplash.com