Fiets, hoofd,
fiets.
Want ze sputteren al, de bellenblaasdromen
aan jou,
die nacht.
De sneeuw voor het raam smeltkroest
met vergetelheid,
het stratelijk concert bruist op
in ijle stilte.
Ergens op de gang wordt een mannenstem
verknipt in het rond gesnipperd.
Waar zijn ze
jouw ogen die me toejuichen,
waarom verstarren ze
in holle duisternis?
Strijk nog één keer door mijn haren,
voor je handen
als zand vervliegen
van het lege strand dat
we geworden zijn.
Auteur: Nele Sterkendries