Tony Texas serveert sprookjes

Prelude: De paradigmashift van een vleesetende bacterie.

Er was eens een vleesetende bacterie die, na diepe contemplatie, besloot om voortaan vegetarisch door het leven te gaan. De drager van het virus leefde nog lang en gelukkig.


Tony Texas en de zoektocht naar water.

Er was eens een man, Tony Texas genaamd. Tony stapte een supermarkt binnen, aan de rand van Tienen. Het was warm en dorstig. Tony had geen water meer in de kelder en dat zinde hem niet. Tony had altijd water in de kelder. Nou ja, niet overstromingsgewijs, want Tony’s ranch lag op een heuvel, ver van alle inondatiegevaar. Neen, Tony had altijd een krat water in zijn frisse kelder. Dat spaarde meteen een koelkast uit.

Als een dolende, uitgedroogde migrant strompelde hij door een imaginaire woestijn en zag hij plots een fata morgana. Het leek eerste een opdoemende stad, maar algauw kantelde het beeld naar een opdoemende boze wolf om uiteindelijk te eindigen bij een meisje met een rood kapje.

‘Wow, dude, jij hebt wel erg grote ogen!’, zei het rode kapje. ‘De leeftijd’, antwoordde Tony: ‘Dat komt zo: ik heb in al die jaren al zo ver gekeken, soms maar 30cm, tot aan de letters van mijn boek, soms naar de einder van een landschap in Missouri, dat ik de kilometers niet meer kan tellen. En veel kilometers, dat weet iedereen, zorgt uiteindelijk voor slijtage en brillen met steeds dikkere glazen. Vandaar de grote ogen. Maar dat is gezichtsbedrog natuurlijk. Kijk maar.’

Tony ontdeed zich van zijn bril. Het meisje zag dat Tony’s ogen best meevielen qua grootte en stelde zichzelf voor: ‘Hallo, ik ben Christine, ik werk in een grote fabriek, maar in mijn vrije tijd rap ik. Mijn teksten zijn communistisch van inslag en daarom noemt iedereen mij Roodrapje.’

Tony voelde plots, naast zijn droge keel en de raspende tong tegen zijn verhemelte, een plotse haast om verder te zoeken naar water: ‘Laten we niet verward geraken in deze waarheden. Goedendag mevrouw.’ Tony knikte beleefd en stootte zijn winkelkar verder.

Ja, die winkelkar. Hoe uitdagend was het om water te plaatsen in een kar van ijzeren vlechtwerk, met reuzegrote vierkante gaten, waaruit alles zo maar zou kunnen lekken. Gelukkig was er nog plastiek tussen het water en de ijzeren vergiet. ‘Dat je dit nog maar durft te denken, Texas’, zei Tony binnensmonds, ‘terwijl het gebruik van plastiek heden ten dage verketterd wordt. En terecht! De zeeën drijven vol van dat kunstmatig spul.’

Enfin, na veel zessen en zevenen en ook nog een rits andere getallen zag Texas het water staan, tussen de repelsteeltjes en de zeven geitjes. Hij nam een plastic krat met grote flessen water.

Eindelijk, er zou gedronken kunnen worden, zeven dorsten zouden geledigd kunnen worden.

Tot plots een Vlaamse zanger voor de kar van Texas sprong. ‘Is dat niet Willy Sommers?’ dacht Tony spontaan. Inderdaad, het was wel degelijk Willy Sommers en die mat de diepte van de flessen, schudde zijn hoofd en zwaaide afwijzend met zijn vinger terwijl hij luidkeels begon te zingen:

‘Maar ‘t water is veel te diep
Twee mensen in nood
Men kan er niet omheen
We hebben niets gemeen
De afstand is te groot.’

Toen Willy Sommers ook nog de kratten water uit Texas’ kar wou tillen en terug wou plaatsen, werd het Tony te veel. Hij liep op de zanger toe en wierp hem in de veel te kleine bloemenstand, met slechts zeven anjers, zeven rozen.

Tony siste: ‘Probeer me toch niet als een leeuw in een kooi te stoppen, kerel! Laat de zon in je hart!’

Met z’n zevenmijlslaarzen beende Texas naar de kassa, waar hij gewoontegetrouw een overval verwachtte, die hij noodzakelijkerwijze, naar best vermogen diende op te lossen. Maar niets van dit alles. Iedereen betaalde braaf zijn rekening. Texas herviel langzaam in zijn zomerse lethargie. Het leek wel een sprookje.

 

Auteur: Chris François