Janneke en Mieke vertellen

“Wie zijn ze toch ? Hoe oud is ons reuzenechtpaar ? Wat hebben die sympathieke grootjes al meegemaakt ?…”

In het jaar 1950 heeft Jan Wouters, toenmalig beiaardier en conservator van het stedelijk museum, het genoegen gehad onze Tiense Reuzen “Janneke en Mieke” te mogen interviewen. Dit verscheen op 24 juni 1950 in “Ons Blad voor het Huisgezin”, tweetalig Liberaal weekblad van Tienen & Omliggende.

Janneke & Mieke op stationsplein 10 juni 1928.

Van wanneer wij bestaan, weten we zelf niet. Alleen is het ons bekend, dat we van ouds deelnamen aan de Tiense ommegangen want vanaf het einde der XVe eeuw vermelden de Stadsrekeningen uitgaven voor het Tiense reuzenpaar. Zo stippen o.a. de rekeningen van 1546 aan dat wij bedoeld jaar in de stoet verschenen begeleid door de draak, de leeuw, de maan en meer andere allegorische en folkloristische dieren en kentekens. Om ons gezegde te staven laten wij hier het uittreksel dezer oude rekeningen volgen :


Hier heet men ons dus de Reus en de Reuzin : andere namen kenden wij toen niet en de oude schuttersgilde van Oirbeek droeg ons << naer auder costuymen >> ’t is te zeggen naar heel oude gewoonte. Stel u dan eens voor hoe oud wij ten jare 1546 al moesten zijn. Wij pasten, eveneens als het ros Beyaert en zo vele andere zaken, in de volksgezinde ommegangen en wij waren een onafscheidbaar iets in talrijke legenden en volksvertellingen onzer vaderen.

In latere tijden waren wij een verpersoonlijking van het plichtvolle huwelijkspaar ; groot was onze gestalte , groot noemde men onze deugden en iedereen, oud en jong, huldigde, in ons beiden, gehechtheid aan haard en wederzijdse getrouwheid. Eens dit legendarische tijdvak voorbij, kwamen wij allengskens in een meer moderne beschaving, die ons de meer moderne benamingen van Janneke en Mieke schonk, negentiende-eeuwse volksnamen bij uitnemendheid.

Janneke en Mieke in de Oude Vestenstraat stappend richting Leuvensestraat. Jaren 1930.

Geen enkele ommegang, geen stoet, of wij werden er bij gebracht. Gilden en ambachten vierden hun luidruchtige verkiezingen bekroond met een feestparade waaraan wij deelnamen. Schutterskorpsen en rederijkerskamers feestten hun koningen en hun kunst, en bij gelegenheid van de stoet hunner landjuwelenprijzen, stapten wij aan hun hoofd en deelden in hun kunstzin en roem. Weleens bij processiën, wanneer het gold de verering der << maghet Maria van de capelle van den Poel >> of iets dergelijks, mochten wij fier, bij wierookwalmen en psalmgezang, de bedevaart meedoen. Wij hebben veel leute gekend en blij medegefeest met onze voorvaderen, maar wij hebben ook bange ogenblikken beleefd.

Wanneer we in ons hok, stil verdoken, de alarmklok op St-Germanustoren hoorden luiden, dan wisten wij dat het daar buiten stormde, dan hoorden wij het woest geschreeuw der vijanden, de bange kreet onzer vrouwen, het hulpgeschrei onzer kinderen. Bij klaroengeschal en trommelslag hoorden wij de verhaaste stappen onzer vaderen, onzer zonen, onzer mannen, optrekkend ter verdediging van het duurbaar Tienen en dan vouwden wij in alle eenvoud onze dikke handen samen en baden God voor het heil onzer stad.

Vanuit het hoge venster onzer bergplaats zagen wij in 1588 ons oud stadhuis op de oude markt (nu Veemarkt) verwoesten. Vrijbuiters staken er het vuur aan en vermoordden de verraste wachten… en nooit meer werden wij bijgehaald om op die oude plaats de verrijzenis van een nieuw gemeentehuis te vieren.

En welke bange nachten beleefden wij bij de algehele verwoesting van Tienen in 1635 ! Wij horen nog het onophoudelijke muskettenvuur, het knetteren der brandende huizen, en weer vanuit het hoge venster onzer bergplaats zagen we onze monumenten branden, de prachtige Poeltempel en het collegiale bedehuis van St-Germanus. Bij die bange tijden zuchtten wij van angst maar trilden ook van verontwaardiging en met reuzenstappen zouden we onze bergplaats ontlopen, met reuzenvuisten beuken op de vijandelijke overweldiger… doch helaas ! Toen zagen wij de jammerlijke naaktheid onzer stelling, de betreurenswaardige werkelijkheid van ons standpunt, we waren slechts papieren reuzen, en moesten, onwillens genoodzaakt, wachten op betere tijden.

Janneke en Mieke tijdens festiviteiten op de Grote Markt , 21 juli 1930.

Soms heeft ons hart ook gejubeld, bij voorbeeld toen men ons in 1525 kwam verzoekendeel te nemen aan de ommegang ter gelegenheid van het inrichten der scheepvaart op de Gete. Het was op Kerstmisdag en men bracht ons feestelijk << op ’t die Werff >> (nu Schip). Daar zagen wij de eerste boot binnenvaren en de scheepsaanvoerder met een drinkpenning belonen. Duizenden stemmen juichten het grootse feit toe, een feit dat nieuw leven moest brengen aan de door de rampen geknakte handel onzer stad.

En als de ommegang van de kermis dan plaats had, stapten wij altijd naast fijfer en trommelaar, naast gildebroeder en rederijker naar de nieuwe grote markt en trokken van daar feestelijk mede naar de weiden van Grijpen (de weiden achter de huidige statie, Kumtichwaarts), waar men << van oudts geplogen den Necker >> ging jagen (de duivel jagen).

*******

Wij herinneren ons niet hoeveel keren wij het slachtoffer waren van rampen en onlusten en in verwoesting en brand omkwamen. Zelfs over onze jongste verdwijning bestaat er geen zekerheid.

Is het waar dat een Duitse bom onze bergplaats deed branden dan zouden wij, bij de inneming van Tienen, op 18 Augustus 1914, door de Duitse barbaren vernietigd zijn geweest. Die bewering is heel onwaarschijnlijk. Velen houden staan dat wij ergens op een zolder geborgen werden bij mensen, ongevoelig voor kunst en volksleven, die ons aldaar de vergetelheidsslaap deden sluimeren. Zij die hun stad liefhebben en hun volk beminnen, moeten bekennen dat wij dit lot nooit verdienden.

Toen het volkshart moede geschokt van het oorlogsgeweld eindelijk rust en kalmte kreeg, dan begon de brave Tiense bevolking zich ons te herinneren. Eerst de huldeblijken aan hen die daar ginder in het IJzerslijk hun leven geofferd hadden ten bate van het duurbaar vaderland, en na het lenigen der smarten, het heropbouwen der steden, mochten zij ook verrijzen die in leute en vreugde immer medefeestten bij het juichende volk bij stoet en ommegang.

*******

Janneke en Mieke op stationsplein 10 juni 1928. ( Prent Côte d’Or )

Zo werden wij herboren, wij, die in feite nooit in de Tiense volksgeest sterven zullen. Op 10 Juni 1928 deden wij onze blijde intrede in de stad. Zulks ging gepaard met feestelijkheden, beiaardgetamp en een keurige stoet. O, we horen nog de enthousiaste uitroepen van de verraste kinderen, we zien nog het vergenoegd gelaat van alle trotse Tienenaars.

Helaas, in 1940 kwamen voor de tweede maal de Moffen ons land overweldigen. Bombardementen, slagvelden, executiepalen en concentratiekampen eisten de beste onzer Tiense zonen en dochters op. We huilden en baden in ons schuilhok, wel gelegen bij het Stadstheater, toen we de vreselijke bommen onze blanke stee hoorden stukrijten, toen we jonge wezen en treurende ouders hun doden hoorden bewenen.

Ons hart jubelde mee met de bevrijding van 1944. Weer werkte de moedige blanke stee zich uit het puin en de ellende omhoog, opnieuw werd er gebouwd, de glorie van het kranige Tienen herleefde stilaan maar zeker. Met de eerste Tienen-kermis na het 1940-1944-terreur, kregen we allebei een blakend nieuwe feestdos en mochten na vijf jaar voor de eerste maal opnieuw onze ronde doen in ons geliefd Tienen.

*******

Heden (1950) zijn wij terug in uw midden ; uw beiaard zingt ons een welkom en wij

“ JANNEKE en MIEKE “

begroeten het volk en juichen mede met klein en groot.

HOERA ! HOERA !

Dankzij ‘opgewekTienen’ kunnen Janneke en Mieke sinds kort hun verhaal terug vertellen én aanvullen!

Janneke en Mieke aan St-Germanus kerk – Tiense feestdag 10-10-2016.

Voor wie graag de Tienen-kermis-sfeer met onze Tiense Reuzen van in 1954 nog eens wil opsnuiven

Auteur / Samensteller: Eric Walravens

Bronnen: ‘Ons Blad’, eigen archief e.w.

Foto’s: eigen archief e.w., opgewekTienen