Danebroekstraat 12

Mevrouw Giestema was die ochtend niet in haar nopjes.

Baptiste had zijn poot naast de kattenbak geheven, een teken aan de wand voor de blindheid die later dat jaar zijn ticket naar de kattenhemel zou verzekeren bij het achteloos oversteken van de Leuvensesteenweg om even na middernacht. Zijn snorharen stonden als vettige elastieken slordig rond zijn gevlekte neus, een aanschouwing die Mevrouw Giestema 15 jaar eerder in een waas van vertedering tot de aankoop van deze inmiddels 10 kilogram kattenvlees had gebracht. Toegegeven, die doorhangende spekrand die doorheen de jaren zijn ingewanden was gaan omkransen, gaf duidelijk aan dat ze een paar welgestelde jaren hadden gedeeld, en daarmee was hij mettertijd de rondwandelende, vlezige herinnering aan vele gracieuze pyjama-avonden voor de teevee geworden. Maar vriendschap tussen mens en dier kent zijn grenzen, en deze ochtend verzuurde de geur van kattenurine op het vast tapijt de sfeer eensklaps. De romige paté tussen Mevrouw Giestema’s boterham was van al zijn smaak ontdaan. Dit was het begin van een dag die beslist nooit had mogen beginnen.

Wie Mevrouw Giestema die ochtend vanachter het venster aan de straatzijde zou begluurd hebben, zou ongetwijfeld een meterslange, satijnen peignoir aan het raamkozijn hebben zien voorbijflitsen. Het soort textiel dat je niet meteen zou ombinden bij een vrouw die haar ondergoed al een klein decennium met urinewerend tuig wapende. Haar haren hingen achteloos te galopperen over haar schrale schouders, grijs en golvend, sproeten op haar neus. Deze voordeur, dit eigenste venster zou zijn enige verweer zijn geweest tegen deze dame die de wereld eens had leren zoenen in het openbaar, leren zinnen bespelen waar stilte regeerde, leren lucht bezwangeren met verlangen. Haar eens zo stevige billen waren de vreugde geweest van menig badmeester, haar boezem verdronk dwalende blikken als een kolkende rivier. Verleden tijd, inderdaad, maar nog niet voltooid. De moddervette kat op haar schoot wist als geen ander dat de strelingen van zijn bazin niet de eerste en zeker ook niet de laatste zouden zijn.

Mevrouw Giestema zette haar lippen aan, poederde haar neus. Zo meteen was het 8u00. Hoedje op, trippeltrappelschoenen aan en de deur uit.  Het boodschappenlijstje kleefde in haar zwetende oudevrouwenhanden. Zouden ze nog paella hebben, zoals vorige week? De weekpromo van de slagerstand had haar bijzonder gesmaakt, het zou zonde zijn, mocht het slechts eenmalig aangeboden worden. De smaak van een eerste keer… Dat prikkelt zintuigen buiten elke proportie, jaren, eeuwen mogen erover heen gaan, de smaak blijft steeds nazinderen tot in je kleinste teenkootje. Gulzig neem je elk facet in je op, zuigt elke emotie dorstig naar binnen. Dit is leven, dit is goedheid. Wie genoegen neemt met gematigdheid, heeft niet voldoende geproefd, zo meende Mevrouw Giestema. Waar gaat dat naartoe, een leven opbouwen op illusies van halve ervaringen? Half genieten, half sterven vanbinnen? Halve gesprekken met mensen voeren, die je maar lauwtjes interesseren, en je ziel zullen afbotten tot één grote nietsbetekenende middelmatigheid, die je vervolgens ook zelf op anderen zult afvuren in gefileerde, geestdodende nitwitpraatjes? De noodzaak om zich in deze grauwe levensstijl te dwingen, had in Mevrouw Giestema’s geval niets te maken met verzwakking van de eigen mentale gezondheid, dan wel met zuivere overlevingszin, meer nog, de drang om zichzelf te oefenen in de bekwaamheid van het kameleoneffect. Gecamoufleerd in haar uitgebluste grootmoe-vermomming, wist ze als geen ander de haar omringende dinsdagse marktgangers te bespieden en kon ze in alle rust à la carte haar slachtoffers uitkiezen.

Want die waren er in grote getale die ochtend. Geleiband waren ze nog, maar niet voor lang. Ze vielen meestal vrij snel op, ze bewogen zich meestal ook niet snel. Voortgeduwd door de straatslijpende massa senioren die de Nieuwstraat overstroomde, draalden ze net even te lang bij de lingeriestand of lieten ze hun ogen zachtjes dwalen over de streelzachte jongemeisjespyjama’s. Niet ieder van hen was even goed te been, maar dat deerde niet. Zij was dat wel.

Ze spande die ochtend haar vangnet bij de slagerstand. Het zwoele boeket van gebraden kip en bejaardenzweet had zelden zijn effect gemist. Gepland tussen looprekken en weerloze ingepamperde leeftijdsgenoten, liet ze haar ogen glijden over de hapjes die vandaag in de aanbieding waren. Er was een bonte mengeling van oude bekenden en nieuwe lekkernijen. André was van de partij. Hij begroette haar met zijn tandeloze glimlach, de wrat boven zijn linkerwenkbrauw uitdagend groots en bruin als nooit tevoren. Even verderop knikte ziekelijke Roger haar met zijn toeknepen kippenogen vanachter zijn teruggeplakte bril toe. “Hij heeft er weer een week vanaf genepen”, dacht ze, een proest onderdrukkend, terugdenkend aan die keer dat hij door haar toedoen op de spoed was beland, poedelnaakt, een hartaanval nabij. Bernard-die-zijn-mond-niet-kan-sluiten stond vlakbij de bonnetjesmachine, hij had haar nog niet gezien. Zijn focusvermogen was, voor zover haar bekend, zowel in als naast de bedstede tot hooguit één object begrensd. Nooit zou ze vergeten hoe hij eensklaps verlamde tijdens een uitgebreide masseerbeurt, toen plots Baptiste op het bed sprong en met zijn pluizige staart langs zijn voeten gleed. De paniek in zijn ogen, die zich ontvouwde uit het besef dat hij werd bejaagd door een bronstige kattin van even voorbij de zeventig en een slechtziende plumeaukater, eindigde in een historische recordtijd voor een penisverslapping. Gelukkig voor Mevrouw Giestema hoefde dit niet noodzakelijk de afloop van hun liaison te betekenen. Talrijk waren de nachten waarop hij zich zeer gedisciplineerd in haar hermetisch afgesloten slaapkamer in het keurslijf van toegewijde, oraal bevredigende eunuch hees. Zelden had iemand zich zo betrouwbaar als kompas richting  bevrediging getoond, al was ook Jacques, als schoolvoorbeeld van een waterpas geijkte permanente stijfheid, ook vermeldenswaardig in deze categorie. Het vervangen van zijn kapotgelabeurde knieschijven had de stakker aan een rolstoel geketend vanaf zijn 65ste, sindsdien leek hij in geen enkel lichaamsdeel nog een stevig bot of een niet-gelateuze spier te bezitten, maar des te geoefender werd het wapen dat hij tussen zijn lenden schuilhield.

De nieuwelingen bleven voorlopig gedeisd als kleefkruid aan hun eega’s geplakt naar de roterende kippenvleugels gapen. Sommigen zijn nog monter, bij anderen verraadt het neerdruipend speeksel uit hun mondhoeken een aandoening die hun onbruikbaar maken voor Mevrouw Giestema. Ze lekt haar lippen, laat haar instinct zijn werk doen. Naast haar staat een man die wacht terwijl zijn vrouw hun bestelling afrekent. Ze schuift nog aan in de rij, dit duurt beslist nog even. Bedreven laat Mevrouw Giestema haar blik over zijn zijkant vlinderen, tot hij voelt dat iemand hem begluurt. Hij kijkt voorzichtig opzij.

“Kennen wij elkaar niet?”, Mevrouw Giestema laat haar poezenogen vollopen met een blik vol schijnbare verwondering. “Dat we elkaar uitgerekend hier tegen het lijf moeten lopen, is toch echt ongelofelijk!”

De man probeert zich een houding te geven, duidelijk ontdaan door het eerste charmeoffensief van Mevrouw Giestema. Hij kijkt achter zich, probeert vergeefs iemand te zoeken die achter hem staat, die misschien de vermeende bekende van Mevrouw Giestema zou kunnen zijn.

“U bedoel ik”, en ze zet een stap dichterbij, zoet parfum wasemt uit haar mantel.”Herkent u me niet?”

“Adrien! Hebt gij nog kleingeld?” Zijn vrouw mekkert hem luidkeels doorheen de massa toe. Gegeneerd door de aandacht die hem te beurt valt door haar geblaat, zinkt hij diep weg onder zijn pet, zijn handen glijden snel naar zijn zakken, vergeefs zoekend naar wat munten.

“Laat zijn, hier, neem aan”, lacht Mevrouw Giestema, dankbaar voor de dubbele slag die ze haalde, nu ze in één klap én zijn naam heeft achterhaald, én een aanleiding gevonden had om zijn koude handen met haar zachte abrikooshandjes te verwarmen. Ze drukt een paar muntstukken in zijn hand, kijkt hem recht in de ogen, een-twee-drie-vier seconden, en verdwijnt dan gracieus met trage passen richting Spiegelstraat. Ter hoogte ‘Lingerie Charis’, draait ze haar hoofd nog één keer over haar schouder, en vindt zijn blik als een harpoen in haar rug. Ze glimlacht zacht, blijft even staan, knikt hem toe en gaat dan verder. Nog voor ze het einde van de Spiegelstraat heeft bereikt, voelt ze hoe een hand zich op haar zij legt. De geur van goedkope tabak. Een stem in haar rechteroor, slechts enkele centimeters van haar huid verwijderd: “Ik heb twintig minuten voor ik bij de auto moet zijn, deze twintig minuten zijn voor jou, doe met me wat je wil.” Ze draait zich om en staart recht in het gezicht van Adrien van de kippenkraam. Een brede grijns neemt haar gelaatsuitdrukking over, haar rimpels popelen vanonder haar masker van fond de teint. “Volg me,” fluistert ze, meisjesachtiger dan ooit, “Danebroekstraat 12”.

Auteur: Nele Sterkendries
Afbeelding: Roberto Aguilar