Mijn Nachtrust

Er hangt een heel bijzonder sfeertje in de straten en op de pleinen van de stad als je er na middernacht doorheen doolt. De verlatenheid van de dag maakt plaats voor de rust van de nacht. Ik ga het niemand aanbevelen. Ik wil namelijk niemand anders tegenkomen. De leegheid is anders dan overdag. De spanning is weg. Het loeren vanuit de ooghoeken is overbodig. Je voelt de stenen herademen. Ze is ontvankelijk voor mijn gezelschap en ik waardeer het hare. Corona heeft menselijk contact tot een gevaar omgevormd. Eenmaal iedereen in bed ligt is dat gevaar geweken. Ik laat haar rust over me heen komen. Er staat één wagen op de Veemarkt geparkeerd. Knal in het midden. De straatverlichting lijkt zachter dan anders. De lantaarns schilderen een milde oranje gloed over alles wat er binnen hun reikwijdte ligt. Achter de ramen brandt bijna nergens nog licht. De gevels zijn stoïcijnse maskers. Ze zijn niet nieuw. Maar ik bekijk ze anders. Ze zijn de gesloten omwallingen waarachter mensen zich zijn gaan barricaderen. Het geeft eens zo veel zuurstof aan de nachtlucht die zich hoog boven ons, schijnbaar onbezorgd, onder de open sterrenhemel uitstrekt.

Vanuit de Peperstraat loop ik de Grote Markt op. Ik heb Babyshambles op maximaal volume door mijn headphones spelen. Pete Doherty is een even goede gids als eender wie op dit moment. De academie lijkt mijlenver verwijderd aan de overzijde van het plein. De uitgestrekte horizontale gevelrij laat zich door de verticale lichtstralen niet meer wekken. Aan mijn rechterzijde zijn enkel nog de portieken van de kerk verlicht. Tegen de bleke kalksteen tekenen zich op de voorgrond drie silhouetten af. Drie nimfen aan de waterkant. Ze blijven onverstoord als ik dichterbij kom. Er zit voldoende afstand tussen hen in zodat ze geen gevaar voor elkaar betekenen. Ze staan elk met hun rug naar de andere twee.

De eerste stelt zich voor als Volharding. Dat we haar goed kunnen gebruiken in deze tijden. Ze kijkt uitdagend, gedecideerd. Ze vertelt dat ze hier dag en nacht waakt. Ze is jong en energiek. Ik kan veel van haar leren. Volhardend en doortastend zijn, vraagt om toewijding, om langetermijnengagement. Durven wachten op het geluk van morgen. Geen evidentie. Dat ze geen tijd heeft om te babbelen. Dat ik daarvoor bij haar zus moet zijn, knikt ze met haar hoofd naar rechts.

De tweede nimf glimlacht charmant en noemt zichzelf Verlangen. Zij zoekt verstrooiing. In alles. In iedereen die voorbij wandelt. Ze heeft Homerische sirene-kwaliteiten. Onweerstaanbaar. De nacht is plots minder kil. Dat zij wel tijd heeft voor een babbeltje. Gezellig. Dicht bij elkaar. Met een glaasje wijn erbij en dan nog eentje. Zacht neuriënd en wiegend. Geen social distancing. Dat het leven te kort is voor zorgen. Pluk de dag. Van de drie nachtgratiën is zij de moeilijkste om achter te laten. Haar beloftes klinken het zoetst. Als het allemaal lijkt weg te glippen, is er altijd nog mijn zus, knikt ze naar rechts.

De laatste van de zussen is de meest bescheiden van de drie. Zij heeft die mysterieuze Mona Lisa-glimlach. Er gaat een gelaten rust van haar uit. Hoop heet ze. “Ik ben altijd de laatste bij wie de mensen komen aankloppen”, spreekt ze zacht. “Als de volharding niet volhoudt, en de verleiding geen geluk bracht, vallen de mensen terug op mij.” Maar ze is er altijd. Ze geeft niet op. Zij tekent geen termijnen. Ze maakt geen beloftes. Maar dat maakt haar niet minder kwetsbaar. Zij vraagt omzichtigheid. Ze wil niet ijdel zijn. Zij is wat ons rest nadat we als de nieuwsgierige draagster van alle goddelijke gaven, Pandora, rampspoed over onszelf uitroepen. De Helleense oervrouw sloot haar kruik van onheil op het ogenblik dat enkel hoop er nog in zat. Elpis. Hoop. Voor altijd gevangen, maar altijd nog beschikbaar. Het is goed om te weten dat ook zij hier staat.

Ik neem voorlopig afscheid van de mythische drievuldigheid. Iets zegt me dat ik hen vaker zal komen opzoeken. Afhankelijk van wiens steun of verstrooiing ik de komende nachten zal nodig hebben. Ik knik goedenacht aan de pijnders onder de nissen op de kerk en wandel de Kalkmarkt op. Nikè slaat haar vleugels uit. De triomf. De godin van de overwinning. Ze staat klaar om op te vliegen. Voorlopig nog verankerd aan haar sokkel. Het zou te vroeg zijn om haar vlucht te gunnen. De strijd is nog niet gestreden. Maar ze staat klaar. Met een sobere tik op de hoed aan de ‘gevallenen voor het vaderland” onderaan haar voetstuk. Een paradoxaal actueel anachronisme uit andere oorlogstijden.

Het loopt al in ochtenduren. Het vacuüm in de straten leidt me automatisch naar mijn voordeur. Ik heb het licht binnen aangelaten. Als een baken. Het Pharos van mijn Alexandrië. Slaapwel stad. Veel sterkte morgen. De angstig gehaaste stappen en bang gebogen hoofden hebben ook je bescherming nodig.  Laaf je aan de zon. Die warmte kan je ’s nachts weer afgeven aan de dolers die haar nodig hebben.  

 

Auteur en afbeeldingen: Alain Van Den Broecke