Prelude van een dinsdagochtend

Wat zijn ze toch zacht, die vensterglazen.

Als stilstaand water, maar dan op zijn rug, wachtend op de eerste steen die de weerspiegeling aan diggelen slaat. Mijn ogen strelen de taferelen die door hun heldere huiden schaduwen. De vingers in de lucht, die vragen, antwoorden, maar vooral niet weten. Het krampachtige toneelspel van de leraar en zijn hunkering naar samenzang met de groep, het eeuwenoude aanleren en leren, aanvaarden en verwerpen van deze dogmawereld die ons de doornkrans aanbindt. De ademhaling van mijn klasgenoten beukt zich als hete wolken tegen de doorschijnende schilden die ramen heten, maar binnen een uur als confetti en serpentines op het gelijkvloers zullen nasmeulen door het ratelende mitraillettegekef dat mijn handen zal ontvluchten. Dit is de dag.

Brandende kreten van opwinding ontvluchten de vensters van de turnzaal, die, gekroond door klimramen en oerwoudlianen, hun honger naar dril en overleven stilt. Klim rekje rekje rok. Laat ze maar klauteren, die idioten die dadelijk in kogelbloed zullen smeulen, huilen om hun meisjes die tegen de WC deuren zullen instorten als aan flarden geschoten drilpudding, hun maagdenglimlach verkracht door  onhoorbaar vals gestemd vioolgeschraap. Laat ze maar joelen, die sukkels die al saltoënd hun lot te vlug af denken te kunnen zijn. Jullie zijn waanzin, lieve vrienden, er is geen straks, geen eerder, geen heden meer. De enige zekerheid die jullie hebben, is dat er geen uitweg meer voor jullie is. De val sluit zich gestaag. De vleesetende plant likt zijn tanden.

De boterhammen die straks ongegeten in de rugzakken zullen wegschimmelen, blauw gewolkt, grijze bellen blazend tussen het huiswerk voor Fysica. Wie dacht een 9 te kunnen halen voor Geschiedenis, zal het haast bij het rechte eind hebben. Geschiedenis is wat dit is, wij zijn, jullie nu al iets meer dan ik. Wanneer straks jullie graven blinken in de novemberregen, mijn botten naast die van jullie, gruwen we niet meer van dit harnas van onvrijheid. De gefnuikte jeugd die wij bevolken, zal voer zijn voor de directie, de kranten, de leiders van dit kloteland in deze klotewereld. Wij die vrij zijn, straks, eerst jullie nog de stem ontnemen natuurlijk. Onze boterhammen in de gang stemmen inschikkelijk toe. Leef, eenhoorn, leef. Help je soortgenoten, ook wanneer ze het nog niet begrepen hebben.

Mijn ogen rollen als bulldozers over jullie, lieve vrienden. Wij worden een zeefdruk van jeugd. Schoonheid.

Kijk dan. Kijk.

Hoe het wegvliegende papier als rode papavervlinders vanuit de ramen het geschiet en het gegil vanbinnen proberen te ontkomen, het gesmeek en inslagen van schedels met hun koude vleugels wegwapperend als een kille winterbries. De doorklievende kogels in het schoolbord, het weerkaatsen in hun ogen die nooit begrepen, nooit zullen begrijpen. Dat ze maar wachten. Dat luisteren naar niets dat ik maandenlang doorslikte zonder grimas, het masker dat ik graag aan hun doorzeefbare zielen doorgeef.

Dat ze me aanstaren.

Een.

Voor een.

Als opgejaagd wild zoeken jullie vergeefs beschutting achter muren, banken, schoolschriften voor de sluipmoordenaar die jullie van mij gemaakt hebben. Stervelingen, jullie zijn dwazen.

Het vensterglas glimlacht terug. Dit is de dag, hij komt maar één keer. Morgen, dan is het vandaag al niet meer.

 

Auteur: Nele Sterkendries

Afbeelding: reallusion.com