Prille liefde, een kortverhaal van Gui Nijs.

Prille liefde

“Ze staan er terug” zegt mijn onderbuurman terwijl hij zijn krant uit de brievenbus haalt. “Ik had al gevreesd dat het af was.” Wie ‘ze’ zijn hoeft tussen ons geen uitleg.  Mijn dagelijkse ochtendkoffie in het Theatercafé kan even wachten.

Vanuit de hoogte delen hij en ik het gezamenlijk zicht op een stukje van de stad. ‘Ze’ is dat jong koppeltje dat we elke dag zien staan in een hoek van de Lieve Vrouwkerk. Ze maken deel uit van ons dagelijks ritueel: opstaan, douchen en voor het ontbijt even checken of ze er nog zijn.  Voelen we ons heimelijke voyeurs? Helemaal niet, daarvoor is hun liefde te pril en te puur. Misschien hoogstens iets van nostalgie naar een verlopen jeugd.

Het begon meer dan een jaar geleden vlak na de grote vakantie.  Opeens stonden ze daar.  Boven hun hoofd als een perfecte GPS- match het bordje ‘Grote Markt’.  Zij al meer het meisje op weg naar vrouw; hij een blozend kereltje, de puberteit pas ontgroeid.  Leunend tegen de bakstenen muur stond zij wat hoger op de oplopende stoep. Daardoor leek ze een half hoofd groter dan hij. Ze stonden gewoon losjes voor mekaar. Alleen hun ogen lieten mekaar geen moment los. Zij zenuwachtig gesticulerend, hij rustig luisterend. De horden scholieren die passeerden, konden hen niet afleiden.

Teenagers-holding-hands.png

De seizoenen kwamen en gingen, zij stonden er elke dag. Ik kon er mijn klok op gelijk zetten. Om vijf voor acht stalde hij zijn fiets in het rek, haalde zijn telefoon uit zijn rugzak en tokkelde een bericht.  Even later verscheen ze, haar eigen drukke zelf. Ik keek uit of ze mekaar op de een of andere manier begroetten, maar elk lichamelijk contact bleef uit. Om vijf voor half negen ging ieder zijn richting uit.

Het duurde zo maanden. Toch zag ik geleidelijk een evolutie: haar vormen werden wat vrouwelijker, hij schoot een eindje door en kreeg een brilletje. Het gaf hem een minder puberaal uitzicht.  Maar ook hun handen spraken een andere taal : soms klemde ze zijn gezicht spontaan vast en legde hij zijn handen schuchter op haar heupen. Er bloeide duidelijk wat.

De grote vakantie naderde. Vaker dan vroeger bleven vriendinnen een tijdje staan kletsen. De chemie was precies verminderd en geleidelijk verdwenen ze uit hun vertrouwd hoekje. Mijn onderbuur was de eerste die alarm sloeg: “ Zou het af zijn tussen ons koppeltje? “ We bleven twee vakantiemaanden lang in het ongewisse.

Toen september het geregeld leven weer op sporen zette, waren ze er plots terug. Iets rijper, iets meer matuur, maar het uitzicht van de liefde nog altijd even pril. Even zijn ze uitgeweken naar de bank met de overhangende takken wat verderop. Ik zat niet meer op de eerste rij. Maar nu zijn ze terug nog altijd even onschuldig als voorheen. “Wat kan jonge liefde toch mooi zijn.” zucht mijn buurman dan. Terwijl ik discreet uit mijn venster kijk, zingt Françoise Hardy op de radio het nostalgische ‘Tous les garçons et les filles de mon âge’.  Zij is intussen 72, ik ook. Maar volgens ons behoort jonge liefde tot de eeuwigheid.

Auteur: Gui G. Nijs