Tierlemontse nachten: Het Nachtorakel (deel 1).

Wie ongemakkelijk wordt bij waarheden als de leegte van het bestaan, de snor van Frida Kahlo en Hare Krishna glimlachjes, kan beter de aantekeningen die zullen volgen terzijde laten of sparen voor een moment waarop het hart gesterkt is met post-coïtaal zelfvertrouwen. Het onderwerp dat in onderstaande lofzang zal worden aangesneden, is sinds een decennium of twee gehuld in een taboesfeer die aanleunt bij de stoute blaadjes achteraan in de’ Joepie’ van weleer, of de ‘Mijn geheim’ zo uw generatie het leven nog door een David Hamiltoniaanse waas heeft gezien. Wij wensen u een aangename rit achter het roze parelgordijn dat de wereld verdeelt in ‘zij die een winterse zondagavond in hartje Tienen nog nooit hebben ervaren’ en ‘zij die de Tiense winterse zondagavond overleefd hebben’.

Meer dan eens wordt het Tiense nachtleven afgedaan als een geperforeerde varkensblaas die al enige jaren de herinnering aan rekbaarheid verloren heeft. Deze populaire klaagzang onder de naar zelfbeklag zuchtende collega-Tienenaren onder ons, vaak gesterkt door de oneerbiedige toon van onwetende critici van buitenaf die de kern van de zaak niet naar behoren weten te analyseren uit gebrek aan ervaring en sofisticatie, kent zijn kern in een aanklacht die voor tweeërlei uitleg vatbaar is. Enerzijds is er het gegrommel over de nalatigheid betreffende de aanwezige etablissementen waar men zich kan ophouden. Het aanbod zou noch groot genoeg, noch voldoende aanlokkelijk zijn om onze onverzadigbare harten te kunnen overtuigen. Er zou niets te doen zijn. Men zegt dat het er stinkt. Gevaar zou achter elke hoek dreigen. Anderzijds heet het ironisch, dat er geen hond op straat te bekennen zou zijn. Een interessante gedachte, die mooi aantoont hoe een speltheorie mensen kan opsluiten in hun selffulfilling prophecies. Mits er maar massaal genoeg één denkpiste wordt bewandeld, valt elk stadsleven te nekken, zo bewees ook de volksangst die na de aanslagen in Zaventem Brussel tijdelijk in één hooibaalblazende Bonanza ranch veranderde.

Uw Tienen Troef Redactie neemt de proef op de som en tracht in een reeks van observaties sociologisch inzicht te verwerven in de boeiende microkosmos der Tiense zondagavondduisternis.

Doordrongen van Don Quichottisme gaan we op zoek naar de zingeving van de avond. Noch in de katholieke, noch in de romantische, noch in de misdadige zin van het woord. Nachtwandelingen scherpen de zintuigen, zo wil de wijsheid die elke boswachter in ons draagt. Nu het seizoen van de nacht onherroepelijk geopend is, zegt het winterslaapdier in ons dat het tijd is voor een goede geut buitenlucht, hoe doorschoten van dronken suikergeur dan ook. Zondagavond heeft meer in zich dan zitten en wachten op. Tsja, op wat?

Met genoegen schetsen we voor u de dissectie van een zondagavond in ontbinding, zo ergens tussen 21 en 22u op Tiens grondgebied.

Eerst en vooral wensen we onze lezer attent te maken op een kleine adder onder het gras. Zoals het algemeen geweten is dat Calimero geen broek draagt, zo naakt is ook de waarheid, dat Tienen geen Leuven is of andersom. De halsstarrige illusie of wensdroom of welke modaliteit van idiotie dan ook dat Tienen ooit een ongeschreven wetkamp met voorgenoemde heeft aangegaan inzake de titel ‘Beste Stad’, is van verwerpelijke aard en druist in tegen de relativiteitstheorie en de voorschriften van de Commissie voor Gelijke Kansen. Mocht men ervan overtuigd zijn dat een stad met 34.360 zielen dezelfde ambiance dient uit te ademen als een plek die bovenop zijn 100.290 inheemse Pietermannen 32.500 studenten telt, dan dient men zich ook af te vragen hoe wenselijk het is om met de regelmaat van de klok met kots geplaveide voetpaden te moeten bewandelen, en daags oorlog te voeren met van testosteron en oestrogeen bulkende fietsers die God noch gebod in het binnenstedelijk verkeer respecteren. Begrijp dit niet verkeerd: er valt allerminst over grootheidswaanzin te spreken, wanneer we met z’n allen met gepaste fierheid over Suikerrock en andere Tiense massa-initiatieven heldendichten neerpennen. Laten we hierbij evenwel niet vergeten dat er een onderscheid bestaat tussen het gezelschapsspel dat’ megalomanie’ heet en door Belgische grootsteden ten top wordt gedreven met concurrerende festivals die ten koste gaan van andere zinvolle stedelijke initiatieven zoals – euhm- armoedebestrijding en een weldoordachte ruimtelijke ordening *knipoog Tiense Ring*; en de charme die we als Tiens hobbelpaard te midden van al deze overjaarse, obese Vlaamsche trekpaarden als troef kunnen uitspelen. Appels met peren vergelijken, zoiets was het geloof ik. In een andere liga spelen, zo u de vergelijking nog niet beethad. Eens we deze gedachte uit onze fontanellen hebben weten te bannen, zijn we klaar om met een zuiver gezichtsveld de arena van de Tiense nacht te betreden.

Terugkerend naar de Tiense winterslaap, dames en heren, lijkt het gepast om eerst een schets te geven van de feiten. Qua filmografische aanvaardbaarheid is de Tiense nacht goed voor een Berlijnse Beer, tenminste, voor zij die hun leven tegen deze achtergrond noemenswaardig achten. Want dat is het namelijk: is het de plaats zelf die ervoor zorgt dat deze oninteressant kan bevonden worden, of zijn wijzelf het misschien die nu eenmaal niet meer in staat zijn om boeiende verhalen te beleven, ongeacht de bühne van ons toneel?

De verkenning van het Tiense nachtleven is een beleving die je terugvoert naar het sprookje dat Koningin Fabiola ooit op een dode zondagnamiddag vanonder haar pluizige permanente had geschud, en later eervol eindigde in een dode hoek van de Efteling. Je voelt dat er iets magisch is, een zucht naar diepmenselijke waarheid, die op het punt staat de lucht boven ieders hoofd instant te transformeren in een druiperige wijwaterwolk. In de dikke avondlucht openbaart Tienen zich voor al wie het zien wil als een hoogzwangere maagd bij valavond. Oplichtende kabbelstenen sieren haar collier van straten, weerkaatsingen in plassen wijzen je de weg naar wat je niet van plan was, maar toch wilde doen. Haar sluiers van mistloze briesjes glijden langs je oren, bevriezen je oogballen, zo je die geopend houdt. Als roeiende wandelaars door dit waterige tafereel kan je haast niet anders dan een grenzeloze liefde opvatten voor elke gram poëzie die zo een aanblik biedt. Men legt grof geld neer voor dit soort van avondminnerij in uitgemelkte koeien als Parijs en Brugge. Appreciatie is ten dele slechts een kwestie van oefening. Houd dit vooral in het achterhoofd wanneer u ooit op een onbewaakt moment toch de sprong naar onze Tiense midwinternachtdroom zou wagen.

De stilte in de straten is te snijden als zachte boter met een bot scheermes. Waar zijn jullie, kinderen van het suikergeslacht? Waar zijn jullie, Tiense jeugd, Tiense nonkels met een drankprobleem, Tiense dametjes die de hond nog even na valavond willen uitlaten? Houden we met z’n allen collectief bedtijd eens de kleine wijzer op de 9 en de grote op de 12 toornt? Is het werkelijk een beeldbuis en een bankstel dat ons met de belofte van (vrij vertaald) Maaswerkfliks en A l’Aise weet te strikken voor zittend, stilzwijgend entertainment, al dan niet zonder de spreekwoordelijke ‘chill’? Zijn we echt zo vol van ons eigen gefingeerde wereldje van comfort, fictief tijdgebrek dat soortgelijk tijdverkauwend en gaapverwekkend entertainment ons aantrekkelijker lijkt dan, willekeurig genomen, een goed gesprek, een ontmoeting bij Tiens lantaarnlicht? Een jeukerige waarheid, kauwbaar, doch moeilijk verteerbaar.

De ontmoeting is een vreemde gave die we ons allen meester leerden maken ergens tussen het betreden van de lagere school en het verlaten van de schoolbanken, een goede 12 à 16 jaar later. Nadien verzinken we in een gevoel van zelfbeklag, zelfironie, en een paar andere ‘selfies’, die inderdaad maar al te goed de eenduidige tijdsbesteding aan onszelf bevestigen en zelfs onderstrepen. Interessant genoeg lijkt het verhaal daar een open einde te hebben. De mogelijkheid van een terugkeer naar normaal gedrag lijkt open te liggen, maar is nog niet aangegrepen door het merendeel van de bevolking.

Het schijnt nochtans dat hier ooit maffe dingen gebeurden. Schimmige verhalen over ‘Den James’ en ‘Het Vlaams Een’ weten tot op de dag van vandaag de gesprekken na middernacht op menig spaghetti- of zware bierenavond te kleuren. De legendes zijn talrijk, maar worden slechts gedeeld in besloten kringen, die er geenszins  belang bij zouden hebben om hun eens geleerde levenslessen met het grote publiek te delen. Het toont maar aan dat een plek zijn aantrekkingskracht binnen een tijdsspanne van enkele generaties weet te verliezen, maar bewijst tezelfdertijd ook dat oorsuizende kwaadsprekerij over de Tiense nacht een grondige tegenpool kent. Het zou ons allen sieren deze tegenkant van het verhaal ere aan te doen en niet zozeer de eenzijdige discussie te voeren ‘hoe slecht het nu is’ maar juist ‘te leren uit het verleden’. Zijn wij opgevers of kunnen wij beter dan die oude knarren van ons?

Mocht iemand ooit geschikter blijken in het onbedreven schrijven van recensies over koosjere nachtelijke activiteiten op Tiense zondagavonden, dan wens ik graag op audiëntie te komen. Wend u tot onze reactie voor het vastleggen van ons nader te bepalen onderhoud. Tot die dag, blijf ik, volhardend in de boosheid, als zelfgekroonde Majesteit van de Tiense Valavond het hoogste woord voeren over de winterslaap die we met z’n allen ’s avonds in ons Tiense bietenland door moeten, en zal ik met het nodige plichtsbesef de taak op me nemen deze lotgevallen te documenteren in het dagblad dat u nu ter ogen is gevallen. Slaapwel, lieve nachtdieren.

Uw Nachtorakel

 

Auteur en foto’s: Nele Sterkendries